RPC-onderdelen
RPC bevat de volgende belangrijke onderdelen:
- MIDL-compiler
- Runtimebibliotheken en headerbestanden
- Naamserviceprovider (ook wel de locator genoemd)
- Eindpunttoewijzing (ook wel poorttoewijzing genoemd)
In het RPC-model kunt u formeel een interface opgeven voor de externe procedures met behulp van een taal die voor dit doel is ontworpen. Deze taal wordt de Interface Definition Language of IDL genoemd. De Microsoft-implementatie van deze taal wordt de Microsoft Interface Definition Language of MIDL genoemd.
Nadat u een interface hebt gemaakt, moet u deze doorgeven via de MIDL-compiler. Deze compiler genereert de stubs die lokale procedure-aanroepen omzetten in externe procedure-aanroepen. Stubs zijn tijdelijke aanduidingen voor functies waarmee de aanroepen naar de runtimebibliotheekfuncties worden uitgevoerd, waarmee de aanroep van de externe procedure wordt beheerd. Het voordeel van deze benadering is dat het netwerk bijna volledig transparant wordt voor uw gedistribueerde toepassing. Uw clientprogramma roept aan wat lokale procedures lijken te zijn; het werk om ze om te zetten in externe aanroepen wordt automatisch voor u uitgevoerd. Alle code die gegevens vertaalt, het netwerk opent en resultaten ophaalt, wordt gegenereerd door de MIDL-compiler en is onzichtbaar voor uw toepassing.