Delen via


Vaste matrices

Als uw interface een matrix met een specifiek aantal elementen als parameter opgeeft, wordt er een vaste matrix gebruikt. Wanneer u MIDL gebruikt, definieert u vaste matrices op dezelfde manier als u deze definieert in C. U geeft het type, de naam en de grootte van de matrix op.

In het volgende voorbeeld ziet u hoe u een vaste matrix definieert.

[
    /*Attributes are defined here. */
]
interface MyInterface
{
    const long ARRAY_SIZE = 1000;

    MyRemoteProc(char achArray[ARRAY_SIZE]);

    /* Other interface procedures are defined here. */
}

Wanneer een clientprogramma een vaste matrix doorgeeft aan een serverprogramma, verzendt de client-stub de hele matrix naar de server-stub. De server-stub wijst geheugen toe voor de matrix en slaat de matrixgegevens op die in het netwerk worden ontvangen in het toegewezen geheugen. Vervolgens wordt de matrix doorgegeven aan de externe procedure op de server. De server kan de gegevens in de matrix wijzigen.

Wanneer de externe procedure wordt beƫindigd, stuurt de server-stub de inhoud van de matrix terug naar de client. De client-stub kopieert de gegevens die het van de serverstub heeft ontvangen naar de oorspronkelijke matrix. Het clientprogramma kan vervolgens de gegevens gebruiken zoals het zou doen als deze de gegevens van een lokale procedure-aanroep heeft ontvangen.