Matrices en aanwijzers
Remote Procedure Call (RPC) is ontworpen om voornamelijk transparant te zijn voor ontwikkelaars. Om deze transparantie te bereiken, verzendt de client-stub zowel de aanwijzer als het gegevensobject waarnaar deze wijst naar de server. Als de externe procedure de gegevens wijzigt, moet de server de nieuwe gegevens terugsturen naar de client, zodat de client de nieuwe gegevens over de oorspronkelijke gegevens kan kopiƫren.
Over het algemeen gedraagt een aanroep van een externe procedure zich net als een lokale procedure-aanroep. Als een aanwijzer een parameter is, heeft de externe procedure toegang tot het gegevensobject waarnaar de aanwijzer verwijst op dezelfde manier als een lokale procedure kan.
Omdat client- en serverprogramma's worden uitgevoerd in verschillende adresruimten, moeten ontwikkelaars GEBRUIKMAKEN van MIDL-kenmerken (Microsoft Interface Definition Language) om te beschrijven hoe matrix- en aanwijzergegevens worden verzonden tussen de client en de server. In deze sectie wordt een overzicht gegeven van het gebruik van matrices en aanwijzers in gedistribueerde toepassingen, in de volgende onderwerpen: