Bestandsobjecten
bestandsobjecten functioneren als de logische interface tussen kernel- en gebruikersmodusprocessen en de bestandsgegevens die zich op de fysieke schijf bevinden. Een bestandsobject bevat zowel de gegevens die naar het bestand worden geschreven als de volgende set kenmerken die door de kernel worden onderhouden.
Informatietype | Doel |
---|---|
Bestandsnaam | Noemt het bijbehorende fysieke bestand. |
Huidige byte-offset | Wordt gebruikt in synchrone bestands-I/O (verderop in deze sectie beschreven) om de huidige beginlocatie van lees- en schrijfbewerkingen te identificeren. |
Deelmodus | Hiermee geeft u op of een tweede proces een bestand kan openen voor lees-, schrijf- of verwijdertoegang terwijl het eerste proces nog steeds toegang heeft tot het bestand. |
I/O-modus | Hiermee geeft u op of het eerste proces het bestand heeft geopend voor synchrone of asynchrone I/O-, I/O in cache of niet-in de cache opgeslagen, sequentiƫle of willekeurige I/O, enzovoort. |
Aanwijzer naar apparaatobject | Identificeert het fysieke apparaat waarop de bestandsgegevens zich bevinden. |
Wijs het volumeparameterblok aan of VPB- | Identificeert het volume of de partitie waarop de bestandsgegevens zich bevinden. |
Aanwijzer naar sectieobjectpointers | Identificeert een hoofdstructuur die een toegewezen bestandbeschrijft. |
Aanwijzer naar privƩcachetoewijzing | Identificeert de bestandsgegevens die momenteel in de cache zijn opgeslagen. |
Deze kenmerken worden gedefinieerd als onderdeel van de FILE_OBJECT structuur in Ntddk.h. Raadpleeg de definitie van deze structuur in de Windows Driver Kit (WDK)-documentatie voor de gegevenslengten en typen van de waarden.